Tielt en zijn drie opmerkelijke verhalen.

Tielt, een stad vol verhalen.

Ik stap de bibliotheek van Tielt binnen. Er is een ruim aanbod van boeken, tijdschriften, kranten, strips, cd’s, dvd’s, cd-roms … voor kinderen, jongeren en volwassenen. Ik kan alles lenen ofwel ter plaatse lezen. Er is ook internet beschikbaar. Iedereen die lid is van de bibliotheek kan gratis internet raadplegen. Ook met de eigen laptop kan ik via de hotspot gebruik maken van internet.

De bibliotheek is geabonneerd op digitale databanken : krantenartikels, documentatiemappen, recensies en uittreksels, auteursportretten, sociale kaart enz. Het zijn databanken die ik omwille van licentierechten alleen in de bibliotheek kan raadplegen.

Daarbij is er een aanbod van specifieke diensten voor basis- en secundair onderwijs. En zelfs voor zij die het wat moeilijker hebben met lezen heeft de Tieltse bibliotheek een bijzonder aanbod. Het ontlenen van boeken, tijdschriften, strips en taalcursussen is gratis.

Ik weet wat ik hier wil vinden, het is een klein boekje. Een boekje dat vertelt over :

drie beelden … het verhaal van een stad

drie beelden en dus drie verhalen

drie verhalen over macht en onmacht in de geschiedenis van Tielt.

Het is merkwaardig hoe een bepaalde gebeurtenis in de Tieltse geschiedenis een verhaal wordt en op haar beurt een stukje geschiedenis.

Een stad zou geen stad zijn, mocht ze geen verhalen hebben. Verhalen kleuren de identiteit van de stad en spijzen de nieuwsgierigheid. Als historische stad koestert Tielt ook wat verhalen. Maar het zijn niet ‘zomaar’ verhalen. Ze verwijzen naar historische gebeurtenissen, naar bijzondere momenten in de geschiedenis van Tielt. Laat ons zeggen dat ze de herinnering in stand houden. Doorheen het centrum tref je standbeelden en bezoekersruimtes die deze verhalen (ofwel historische gebeurtenissen) vereeuwigen.

Ik laat onze burgemeester aan het woord:

“In onze kleine stad zijn er drie opmerkelijke verhalen die een gewone stadslegende overstijgen. Elk op hun beurt verwijzen de verhalen naar een historisch feit in de rijke geschiedenis van onze stad. Weliswaar werden ze doorheen de tijd opgefleurd met leuke accenten en details, of werden ze door bepaalde groepen toegeëigend. Maar hoe dan ook, ze behoren tot ons immaterieel erfgoed. De drie beelden die rond onze Hallentoren staan kenmerken letterlijk onze geschiedenis.

Het zijn verhalen over goed en kwaad, macht en onmacht, schuld en onschuld .. verhalen over leven en dood. Sterke verhalen over foute procedures, gemanipuleerde strafonderzoeken, afgedwongen bewijsmateriaal of politieke afrekeningen, telkens met de dood tot gevolg..

Sterke verhalen over ten onrechte uitgeoefende macht, over willekeur, over corruptie, roddels en tortuur … over onmacht van het slachtoffer, over druk van de massa, over afgunst en haat. Het zijn Tieltse stedelijke verhalen van eeuwen geleden maar met een tijdloos en universeel karakter.

Drie sterke verhalen waar de kleine kantjes van de kleine mens genadeloos en buiten proportie met de dood worden bestraft. ‘Tanneken’ zal wel niet binnen de krijtlijnen gekleurd hebben. ‘Olivier’ wilde o zo graag bij het ‘groot volk’-de adel behoren en ‘Jan Vleminck’ moet wel een heus stuk in zijn middeleeuwse kraag gehad hebben om zich een bebloed mes te laten opdraaien, maar telkens worden ze door machtshebbers afgestraft, gestraft met de dood.

Ik wens je een leerrijke blik op de beelden van baljuw Spierinck, Olivier de Duivel en Tanneken Sconyncx, en op die manier een aangename kennismaking met een gekleurde doch leerrijke geschiedenis van ‘onze’ stad.”

Tot hier de woorden van burgemeester Michiel Van Daele..

De markt als rode draad

De Tieltse markt komt in elk van de drie verhalen terug. Olivier de Duivel woonde in een barbierzaak op de markt, Tanneken Sconyncx werd doodgemarteld op de markt en Baljuw Spierinck viel letterlijk dood op de markt.
De markt is de openbare plaats tussen het stadhuis en de Hallentoren – tussen de wetgevende en de vroegere rechterlijke en uitvoerende macht. Het is de centrale plaats van de stad. Het is dus logisch dat de drie standbeelden hier pronken, rond de sierlijke Hallentoren. Ze zijn het werk van de in Tielt geboren kunstenaar, Jef Claerhout.

 

  1. Baljuw Spierinck

(een baljuw is een ambtenaar binnen het stadsbestuur, veelal belast met de rechtspraak.)

Wie was Baljuw Spierinck?

Alexander Spierinck (Tielt ca. 1360 –  29 maart 1403) is misschien wel de meest invloedrijke persoon die Tielt ooit heeft gekend. Als baljuw droeg hij toch een enorme verantwoordelijkheid, tot ver buiten Tielt. Tussen 1383 en 1386 was hij aanvoerder van de Brugse stadsmilitie, een niet onbelangrijke functie. Uit deze periode is er een zegel bewaard met zijn wapen dat zowel op de zuidgevel van de Tieltse Hallentoren, als in een brandglasraam in de traphal van het stadhuis te bekijken valt.

In 1394 werd hij baljuw van Brugge en van het Brugse graafschap. Het ambt van ‘baljuw’ was een fel begeerd ambt. Een baljuw werd rechtstreeks aangesteld door de Vlaamse graaf en had administratieve, gerechtelijke en politiek-militaire bevoegdheden.

In 1402 klom Spierinck op tot soeverein-baljuw van Vlaanderen, een bekroning van zijn succesvolle carrière. Hij fungeerde als raadsheer van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië, en van zijn vrouw Margareta van Vlaanderen. In praktijk betekende dit dat hij belastingsontvanger, politiecommissaris en rechter was. Onder die hoedanigheid behandelde hij de moord op de pastoor in Kanegem,  Baljuw Spierinck was een kind van zijn tijd : de maatschappelijke opvatting heerste dat hoe sneller een proces startte en hoe sneller het proces verliep, hoe sneller de ‘waarheid’ aan het licht zou komen. Onder dergelijke tijdsdruk diende de baljuw zich nu eenmaal over het lot van Jan Vleminck uit te spreken, met alle gevolgen vandien … Jan Vleminck was dan ook slachtoffer van een uit de hand gelopen snelrecht. Nadat baljuw Spierinck overleed in Tielt (29/03/1403) werd hij naast zijn vader begraven in het koor van de Sint-Pieterskerk.

Het verhaal van Baljuw Spierinck : ‘Hij komt van Kanegem en hij weet van niets’

Begin 15de eeuw stond het dorp Kanegem (deelgemeente van Tielt) in rep en roer : de pastoor was vermoord! Van de dader was gen spoor te vinden, of toch?

Terwijl de moordenaar van Kanegem naar Tielt stapte, zag hij een half dronken en slaperige man langs de kant van de weg, ene Jan Vleminck. De moordenaar kreeg het lumineuze idee het bebloede mes in de jaszak van de dronken man te steken, en vluchtte weg.

Miel Baeckelandt liep van zodra hij het nieuws vernomen had, vliegensvlug naar de stad en verwittigde Alexander Spierinck, rechter en baljuw. De moord was gebeurd, de dader kon dus niet ver zijn. Talrijke speurders werden ingezet om de moordenaar te vatten. Zolders en koestallen werden doorzocht, vreemdelingen in herbergen werden afgetast. Bij het naderen van Tielt, werd een slapende man aangetroffen … met een bebloed mes in zijn zak. Geen twijfel mogelijk!

In de schepenkamer voelde baljuw Spierinck Jan Vleminck zwaar aan de tand. “De pastoor van Kanegem is vermoord en dat heb jij gedaan”, brulde Spierinck. Jan Vleminck stotterde :”ikke, ik kom van Kanegem, en … ik weten van niets”.

Voor baljuw Spierinck was het duidelijk : Jan Vleminck kwam van Kanegem, hij had bloedvlekken op zijn kleren én het moordwapen zat verstopt in zijn jas. Boeten zou hij! Na een spoedproces veroordeelde baljuw Spierinck hem en liet hem opknopen op de markt van Tielt. Jan Vleminck bleef echter zijn onschuld volhouden. Net voor hij het leven liet zei hij aan de baljuw : “ge zult voor het oordeel van God geroepen worden …”

Welgeteld één week later nam de baljuw deel aan het 'Kaatsspel' op de Tieltse Markt. Zenuwachtig kneedde baljuw Spierinck het balletje gevuld met ongebluste kalk, in zijn linkerhand. Hij wierp het balletje en miste ... opnieuw ... de Halletorenklok klepelde juist twaalf uur. Spierinck leek de slagen af te tellen … acht, negen … en op twaalf gilde hij, verkrampte, en viel dood. Was dit het oordeel van God dat zich liet gelden?

Pas tientallen jaren later werd de mysterieuze moord op de pastoor van Kanegem opgehelderd. Tijdens een groot feest op de markt ontplofte een kanon. De stukken vlogen in het rond. Eén toeschouwer viel neer en bekende net voor hij stierf dat hij de pastoor van Kanegem had vermoord ..

 

2. Tanneken Sconyncx

Was het een 'Toveresse'?

Tanneken Sconyncx werd omstreeks 1560 in ‘Gottem’(dorp dicht bij Tielt) geboren. Ze heette eigenlijk Anna de Coninck, maar in de volksmond werd ze ‘Tanneken Sconyncx’ genoemd. Er werd wel degelijk over haar gesproken in het dorp ; ze gedroeg zich namelijk ‘vreemd’. Ze was gehuwd met Thomas Van der Meulen, had vier kinderen en was van een relatief begoede afkomst.

De late Middeleeuwen was de periode van een ware heksenjacht. Vrouwen die zich ‘anders’ gedroegen, werden al te snel bestempeld als ‘heks’ met alle gruwelijke gevolgen vandien. In die tijd waarin zwarte magie als een ruim begrip gehanteerd werd, werd ‘Tanneken’ door de Gottemse baljuw letterlijk beschuldigd van ‘omgang met de duivel’. Kost wat kost zou hij zijn beschuldiging hard maken. Daarvoor had hij zijn eigen reden : hij had het vermoeden dat ‘Tanneken’ zogezegde magische krachten bezat.

Of was hij heimelijk verliefd op haar? Of wou hij een deeltje van haar rijkdom verwerven?

Tanneken werd overgebracht naar de gevangenis in Tielt. Ze stierf op 2 juni 1603. ‘Zoals het hoorde’ werd haar lichaam op ongewijde grond begraven in Gottem dicht bij een vijver. Sindsdien heet die vijver ook nu nog de 'heksenput'.

Haar man bleef volharden in de onschuld van zijn vrouw. Na haar dood vocht hij haar proces aan en ging in beroep bij de Raad van Vlaanderen.

Heksenproces

Tussen 1560 en 1650 vond in Europa een ware heksenjacht plaats. Duizenden vrouwen, maar soms ook mannen en kinderen, werden van ‘tooverie’ beschuldigd, gefolterd en letterlijk in brand gestoken. Zij werden veroordeeld op basis van een op ideologische vooroordelen gesteund beleid.

Het heksenproces van Tanneken Sconyncx is één van de best bewaarde heksenprocessen uit de 17de eeuw. Het proces (17/10/1602 – 11/06/1603) werd gedeeltelijk in Gottem en Tielt gevoerd. De volledige procesgang werd bewaard, waardoor een goed inzicht in de argumentatie van zowel vervolger als vervolgde verkregen wordt.

Tanneken wist dat er roddels over haar circuleerden. Daarom liet ze zich op paasmaandag 24 maart 1600 een ‘test’ door de Gottemse pastoor afnemen. Ook haar dochter werd getest. Ze verkregen beiden een schriftelijk bewijs van hun onschuld. Deze kerkelijke visitatie was echter aanzet tot nieuwe roddels : Tanneken zou namelijk geslachtsbetrekkingen met de pastoor gehad hebben. Dat een andere van hekserij beschuldigde vrouw, Josyne Saelens uit Wakken, verklaarde dat zij Tanneken Sconyncx gezien had op één van de duivels- en heksenbijeenkomsten wakkerde de gemoederen alleen maar aan. Het kwam zelfs zover dat iedereen die Tanneken als een toveresse of dievegge wou betichten, zich voor de Gottemse schepenbank diende aan te melden. Niemand kwam opdagen, de zitting werd geschorst. Baljuw Meganck startte een crimineel proces tegen Tanneken en opeens wensten wél heel wat personen te getuigen.

Hoe dan ook, Tanneken werd op kerstavond 1602 opgesloten in de Tieltse gevangenis. Ratten als symbool van de duivel kwamen haar tijdens haar opsluiting kwellen. Het proces duurde negen maanden. De ondervragers peilden naar haar contacten met de duivel, zochten duivelstekens op haar lichaam en legden haar zwaar het vuur aan de schenen. Tanneken werd onder meer gefolterd met een halsband met pinnen die met touwen aan de muren was vastgemaakt. Na talloze folteringen bezweek ze op 2 juni 1603 aan haar verwondingen.

Het standbeeld ‘Tanneken Sconyncx’ symboliseert eerherstel voor alle onschuldige slachtoffers van heksenwaan. Ze wordt afgebeeld terwijl ze sterft. Ze wordt letterlijk in de hoogte geprezen. Haar vleugels maken van haar een engel. Ze ontsnapt aan de pijn van de aardse beschuldigingen. Haar rechtervleugel is echter nog onvolgroeid : die wijst erop hoe moeilijk het was op te boksen tegen valse beschuldigingen. Het touw waarmee ze gemarteld werd, slingert om haar heen. Duivelse ratten hebben haar in het vizier.

     

    3. Olivier de Duivel’

    Wikipedia schrijft : Olivier le Daim, bijgenaamd Olivier de Duivel en geboren als Olivier De Neckere (necker of nekker=duivel) (Tielt, 1434 - Parijs, 21 mei 1484) was een vertrouweling van de Franse koning Lodewijk XI.

     

    ‘Volksjongen ontmoet koningskind’

    Olivier de Neckere (= duivel) werd in 1434 in Tielt geboren als zoon van een barbier-chirurgijn. Olivier zou in de voetsporen van zijn vader treden. Maar Louis de Valois, de toekomstige koning van  Frankrijk, bezocht Tielt bezoekt in 1458 en hij ontmoette er de jonge Olivier.

    Louis de Valois, het koningskind, maakte een doordachte reis door de Bourgondische Nederlanden, hij zocht namelijk lokaal verankerde figuren die de omgeving goed kenden. Deze personen had hij nodig om zijn latere politiek als koning te kunnen uitvoeren. Na een mislukte staatsgreep tegen zijn eigen vader vreesde hij voor zijn leven en zocht bescherming bij zijn peter en Bourgondische hertog Filips de Goede, die hem het kasteel van Genappe aanbood. Van hieruit bezocht hij vijf jaar lang de belangrijkste steden van Vlaanderen. Het is in het kader van deze beredeneerde politieke zet dat Louis de Valois de Tieltse Olivier de Duivel nodig had. En de stoutmoedige Olivier zag een Frans avontuur uiteraard zitten.

    Toen Karel II op 21 juli 1461 stierf, spoedde Lodewijk zich naar Parijs om de kroon op te volgen, en dit met Olivier in zijn kielzog. In 1463 vestigde Lodewijk XI zich in het kasteel van Plessis-lès-Tours : Olivier is er nooit ver weg.

    Duivel-doet-al

    Olivier klom op in de Franse hofhouding. Hij had een bijzondere vertrouwensrelatie met de koning als hofchirurgijn. Zo stelde hij een ‘statuut voor de chirurgijn’ op die heel wat gezondheidsvoorschriften en hygiënemaatregelen behandelde. Hij werd ook financieel raadgever en kreeg steeds meer belangrijke opdrachten toevertrouwd. Door de sluikse veroveringspolitiek van Lodewijk XI kwam Olivier meer en meer op de hoogte van tal van complotten en nestelde zich in het web van de ‘Spinnenkoning’.

    In 1474 werd hij toezichthouder op de zoutvoorraden van Neufchâtel. In 1475 werd hij verheven tot de adel, tot groot ongenoegen van de Franse adel. Hij misnoegde ook de rijke handelaars en door het toezicht op  de abdij van Saint-Denis keerde ook de geestelijkheid zich tegen hem.

    Na de dood van Karel de Stoute in 1477 speelt Olivier een belangrijke rol in de veroveringspolitiek van Lodewijk XI. De Franse koning verovert delen van Bourgondië en bedreigt ook Vlaanderen.  Olivier kent Vlaanderen als geen ander en was dus dé persoon bij uitstek om de koning bij te staan. Hij zou het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk proberen tegenhouden door de zoon van Lodewijk XI te binden aan Maria. Zijn vlieger ging echter niet op : hij keerde terug naar Frankrijk en werd alsnog beloond met de titel Graaf van Meulan en graanmeester van Parijs. Hij trekt zich terug in de woning ‘la Rabatterie’ dicht bij Tours en maakt de balans van zijn leven op …

    Politieke afrekening

    In augustus 1483 sterft Lodewijk XI in Plessis-lés-Tours. Lodewijk XI had weliswaar aan zijn opvolger, de toen veertienjarige Karel VIII gevraagd om Olivier te beschermen. De jonge Karel stond echter onder voogdij van Anna van Beaujeu en was dus een even grote ‘speelbal’ van de Franse adel en geestelijkheid. Zij zagen dan ook hun kans om af te rekenen met de genadeloze politiek waartoe ook Olivier zijn steentje had bijgedragen. Hij werd opgesloten in de Conciergerie in Parijs, de toenmalige gevangenis.

    Na een te snel proces van amper enkele maanden werd Olivier op 19 mei 1484 opgeknoopt aan de galg van Montfaucon, op aanklacht van Martin de Bellefaye, die vier jaar tevoren door de overleden koning Lodewijk XI , én op advies van Olivier, werd verbannen.

    Olivier als slachtoffer

    Bij een eerste blik op het verhaal zou men kunnen stellen dat Olivier zijn verdiende straf kreeg : hij was nu eenmaal een listig persoon die op de kap van anderen rijk werd. Aan het Franse hof voelde hij zich dan ook als een vis in het water. Maar eigenlijk werd Olivier verstrikt in een politiek spinnenweb.

    Ook was hij slachtoffer van een te haastig gevoerd proces. In augustus stierf Lodewijk XI en slechts enkele maanden later werd hij aan de galg opgeknoopt. Uiteraard zagen de Franse adel, de bisschop van Parijs en de abt van Saint-Denis hun kans schoon om af te rekenen met een voor hem ongunstige situatie waartoe Olivier in opdracht van Lodewijk XI had bijgedragen.

    Het standbeeld zit vol symboliek en toont het felbewogen levenslot van deze buitengewone Tieltenaar. Het gewei verwijst naar Oliviers adellijke titel (Olivier le Daim = damhert); het touw rond de hals slingert tussen zijn benen door als een duivelsstaart en hangt met een driehoekige punt op de sokkel. Schaar en scheermes zijn de attributen van zijn beroep, maar hij houdt die dan ook als een poppenspeler die zijn marionetten laat dansen. Op de rug wordt hij beschermd door een kruisspin middenin haar web, een allusie op zijn vriend Lodewijk XI, de ‘spinnenkoning’. De S-vormige gestalte rust op twee voeten die uiteenlopen op geslepen bokkenpoten, een duivel waardig.

     

    Maak jouw eigen website met JouwWeb